Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [4]Het is tevergeefs, dat gijlieden [5]vroeg opstaat, laat [6]opblijft, [7]eet brood der smarten; het is alzo, dat [8]Hij het Zijn beminden [[10]als in] den slaap geeft. 4. Te weten, hetzij dat gij den zegen des Heeren hebt. 5. Te weten, om te arbeiden. 6. Hebr. zit; te weten om met arbeiden den kost te winnen. 7. Dat is, zuur brood, brood met veel zorg en moeite verkregen. Zie de aantekening 1 Kon.22;27. Anders, brood der bekommeringen. 8. Te weten, God. 9. Het schijnt dat David hier inzonderheid op Salomo ziet, die 2 Sam.12:25 genoemd wordt Jedid Jah; dat is, beminde des Heeren. 10. Anders: geeft Hij zijnen beminden den slaap. Alsof hij zeide: Al het woelen en zorgen zal den mens niet helpen zo hem de HEERE niet zegent; maar dien Hij bemint en zegent, die zal genoeg hebben en met gerustheid gaan slapen, zichzelven en de zijnen, na gedanen arbeid, God den Heere bevelende.